Wonen
In tegenstelling tot de huidige tijd woonde de mens vroeger in grotten, holen en eenvoudige hutten. Men zocht immers bescherming tegen weersinvloeden zoals de wind, regen, sneeuw, zon, enzovoorts. Men wilde eveneens zichzelf beschermen tegen allerlei gevaarlijke wilde dieren en andere mensen die zich vijandig opstelden. De mens kwam al vroeg tot de ontdekking dat het leven in groepsverband meer bescherming bood dan het solitaire bestaan. Als gevolg daarvan ontstonden er al vroeg in de geschiedenis dorpen en later steden.
Hoe de woning eruit zag en hoe groot deze was, was afhankelijk van de beschikbaarheid van materialen waarmee men een woning kom bouwen, de behoeftes van de bewoners en de technische kennis van het moment van bepaalde mensen. Verder spelen de beschikbare hulpmiddelen de vaardigheid om een woning te bouwen nog een belangrijke rol voor het uiterlijk van een onderkomen.
Door in groepen bij elkaar te gaan wonen voelde men zich veiliger. Toch ging na verloop van tijd deze plaatsen ommuren. Dit had als voordeel dat er niet zomaar indringers konden binnenvallen. Tevens had het ommuren ook een nadeel: de beschikbare ruimte waar men kon wonen was erdoor beperkt. De enige mogelijkheid die toen restte was om in de hoogte te gaan bouwen zoals de Romeinen al deden toen zijn hun isulae (een soort flatgebouwen) bouwden.
Door de eeuwen heen werd het wonen moderner en werd er beter gelet op de kwaliteit van het wonen. Wonen in een bouwval werd onacceptabel. Het wonen werd langzamerhand meer dan alleen beschutting hebben.